Bodemdaling wordt onder meer gemeten door peilmerkmetingen. Volstaat dat?
De Mijnbouwondernemingen houden de bodemdaling in Friesland met drie verschillende meetmethodes in de gaten.
- Peilmerkmetingen: veldmedewerkers voeren deze metingen uit.
Alle hoogtes in Nederland worden gemeten ten opzichte van hetzelfde niveau, het Normaal Amsterdams Peil (NAP). Om overal in Nederland de hoogte ten opzichte van het NAP te kunnen bepalen, zijn er door het hele land ongeveer 35.000 peilmerken aangebracht. Deze NAP peilmerken hebben een hoogte ten opzichte van het NAP en zijn verankerd in onder meer woonhuizen, bruggen, viaducten. Zo kunnen we gemakkelijk de waterstand bepalen of de hoogte van een bouwwerk. Vrijwel overal in Nederland is binnen de afstand van 1 km een peilmerk te vinden. Daarnaast worden vaak aanvullende peilmerken geplaatst in de omgeving van velden die in productie worden genomen
(Bron: rijkswaterstaat.nl) - GPS stations: GPS stations meten de positie van de antenne ten opzichte van satellieten in de ruimte. Dat is zeer nauwkeurig te meten en een betrouwbaar systeem. Je kunt continue volgen wat er gebeurt. Deze gps-antennes staan op alle zoutwinningsinstallaties in Friesland. Ook zijn er in 2008 door Vermilion GPS stations geplaatst op twee productielocaties in het centrale deel van de bodemdalingskom boven het Harlingen gasveld.
- PS inSAR: deze meting is ook met een satelliet in de ruimte. Dit gaat via radiogolven. Via een radiosignaal vanuit de satelliet kan de positie van een object dat de radiogolven terugkaatst worden gemeten. Ongeveer iedere twee weken vliegt de satelliet over. Voordeel ten opzichte van GPS is dat de positie van tientallen tot duizenden punten verspreid over het gebied tegelijkertijd kan worden gevolgd. Nadeel is dat er minder vaak kan worden gemeten. Ook is de techniek die voor PS-InSAR wordt gebruikt minder ver ontwikkeld dat de techniek die wordt gebruikt voor GPS. Voor Harlingen zijn de data zijn tot tenminste 20 jaar terug beschikbaar.
Boven het gasveld zijn later een aantal peilmerken bijgeplaatst. Oorspronkelijk was er discussie over de bruikbaarheid van deze peilmerken. In 2009 is door vergelijking met de metingen met PS-InSAR door TNO en TU Delft vastgesteld dat er niets mis is met deze peilmerken en dat ze gewoon gebruikt kunnen worden. Dat vereist wel een speciale aanpak omdat de metingen in de beginperiode van de gas- en zoutwinning ontbreken. Ze moeten daarom netjes “ingevoegd” worden.